KC 4 was een van onze concurrenten die nog weinig puntenverlies had geleden. In de directe confrontatie zouden we het gat groter kunnen maken en een concurrent van ons af kunnen schudden. Ik was benieuwd hoe hun opstelling zou zijn en vermoedde wel dat er wat verrassingen in de opstelling zouden zijn. Dat klopte ook: aan de kopborden waren de eerste vier KC borden wat gewijzigd.
De eerste blik na zo’n uur spelen leverde de volgende observaties op. Geen extreem tijdgebruik van bepaalde spelers, prettige standen voor sommigen en ondergetekende en Rob deden een wedstrijdje wie het snelst zijn partij door de openingsfase kon duwen.
Voor Martijn was de wedstrijd al afgelopen voordat deze begonnen was. Hij haalde weinig uit de opening. Zijn tegenstander herhaalde een keer de zetten, Martijn dus blijkbaar ook, maar die wilde even aftasten terwijl zijn tegenstander graag het half punt had willen noteren. Toen Martijn echter een volgende zetherhaling uit de weg ging, kwam er prompt Lc6-b5 en de witte Toren ingeklemd door allerlei witte stukken, kon zicht niet verroeren. Een kwaliteit ging dus verloren. Maar zijn tegenstander kwam niet om te winnen, keek blijkbaar erg op tegen het ratingverschil en bood na een paar zetten met een volle kwaliteit meer, remise aan. (05, – 0,5).
Zou een Santpoortspeler dat gedaan hebben, dan had ik die prompt een rode kaart gegeven. Een koude start zogezegd voor Santpoort en vooral voor Martijn.
Ilias zijn tegenstander had een obscuur variantje uit een SOS-boekje opgediept. Ilias speelde het zeer scherp, offerde een pion en later nog een stuk. Toen wit in de kritieke stand voor een zwakke voortzetting koos kon niemand zijn ‘soul meer saven’. Wit werd genadeloos aan de kant gezet door de oprukkende zwarte pionnen. (0,5- 1,5).
Wim Eveleens had met zwart qua opening echt zo’n duw- en trekstelling. Oftewel een stand waar een middagvullend programma van te maken is: want alles werd redelijk dicht geschoven op de damevleugel. Toen de koningsvleugel was opengebroken, kwam ik op een bepaald moment kijken: Wim had een kleine kwaliteit meer en dat leek me gewoon technisch gewonnen voor zwart. Echter met nog slechts een kwartiertje op de klok zou het misschien nog spannend kunnen worden. Hoezo ‘misschien’? Het werd spannend! Wat er precies allemaal gebeurde weet ik niet maar Wim ‘offerde’ ergens een paard en zijn tegenstander met voldoende tijd raakte volledig de regie kwijt, stapelde fout op fout en verloor. (0,5- 2,5).
Piet had aan het eerste bord geen zware tegenstand. Het krachtsverschil was gewoon te groot. Zwart werd weggespeeld vanuit de opening en met een volledig onontwikkelde damevleugel probeerde hij nog wat trucjes, gooide er nog wat materiaal tegenaan maar moest uiteindelijk in het onvermijdelijke berusten. (0,5 – 3,5).
Rob speelde zoals gezegd snel, dat doet hij blijkbaar altijd. Terwijl Magnus Carlsen snel gaat spelen als hij verdacht staat, zou het bij Rob wel eens andersom kunnen zijn. Was een moeilijke opening vond ik. Rob loerde met de witte stukken op de zwarte Koning maar kreeg toch niet echt vat op het spel. Zwart bleef overeind en de remise werd getekend. (1-4).
Ondergetekende kende met zwart de structuren van een bepaald stellingsbeeld heel goed, daar waar zijn tegenstander het allemaal op eigen denkkracht moest verzinnen. Die deed dat lange tijd bewonderenswaardig zeer goed. Maar er kwamen kleine weeffouten in de witte opbouw: kleine onnauwkeurigheidjes die er net voor zorgden dat het bij wit niet meer klopte. Zwart kwam met zijn Toren binnen op b2, veroverde een pion en wist aanval en verdediging goed te combineren. Wit kwam er niet aan te pas. (1-5).
Bij Xander had ik al vroeg geconstateerd dat zijn tegenstander met zwart een vervelende middag tegemoet zou gaan. Dat heeft overigens niets met Xander te maken – je wordt niet voor niets gevraagd om ’s avonds op een baby te passen- maar wel met de openingskeuze van de tegenstander. Mijn oude Boleslawsky boeken leerde mij al ruim 30 jaar geleden dat de zwarte opbouw zoals gehanteerd door zwart inferieur is. Zwart gaat ten onder aan de zwakte van f5. Ironisch was, dat toen zwart het ‘bevrijdende’ f5 speelde het verlies werd versneld. De klok maakte aan alles een eind: in verloren stelling ging hij door zijn tijd. De zwartspeler mag dus aan de studie. (1-6).
En wie hebben we dan nog over: juist ja, Wim Laurens. Die nam het allemaal niet zo nauw met een tempootje meer of minder. “Maakt allemaal niet zoveel uit”, zal hij ergens gedacht moeten hebben. Daar waar hij een zelfde variant kon hebben als in de partij, met drie tempi meer, liet hij dat even voor wat het was. Het bleek dat hij ook ergens een tactisch trucje had gemist en toen ik weer kwam kijken, trof ik een niet zo duidelijk Toreneindspel aan. Even een rondje gemaakt langs de andere wedstrijden en toen ik terugkwam na een paar minuten was het Toreneindspel inmiddels niet onduidelijk meer. Wim Laurens’ tegenstander had wat duidelijkheid aangebracht: hij stond inmiddels volkomen verloren en ging op het eind keurig mat. (1-7).